"Hier rust het Landje."

Ver verwijderd,
van eens het kind.
Dwalend,
over stoffige paden.
Volgend,
het vervaagde spoor,
dat naar gisteren leidt.
Zwerf ik door het hiernamaals,
van vervlogen kinderjaren,
en aanschouw het graf van mijn jeugd.
Alle sporen zijn uitgewist.
Geen boom is gespaard gebleven.
Zelfs de reusachtige berk - ooit de commandopost onzer verdedigingslinie - is letterlijk te gronde gegaan aan de vooruitgang.
Niets, is het pad, dat naar gisteren leidt.

Waar eens een illuster gezelschap van twaalf jarigen - heimelijk verscholen achter dichte braamstruiken - kordaat, alsmede proestend hun eerste half zware verasten, scheren thans in merkkleding gehulde pubers op rollerskates over het strakke afsfalt.
Het landje - verscholen continent der fantasie - is het landje niet meer, maar Prins Clausplantsoen en Prinses Beatrixlaan, alwaar jeugd er toe gedwongen wordt zijn heil op straat te zoeken.

Voor hen geen zwerftochten door de onbekende binnenlanden van Afrika, sabotage activiteiten achter vijandelijke linies of het bestrijden van één der grootste bosbranden die onzer monarchie ooit geteisterd heeft.
Toegegeven, laatsgenoemde activiteit dreigde ietwat uit de klauwen te lopen toen, tot grote schrik van de omwonenden, in het kader van de realiteit enige braamstruiken spontaan, alsmede vol overgave van vuur werden voorzien, edoch de daardoor ontstane paniek stelde ons wel in de luisterrijke gelegenheid om volledig in onze fantasie op te gaan.

De fiets - het liefst die van je vader - onderging een spontane metamorfose tot 500cc terreinmotor, waarmee menig Grand Prix winnend werd afgesloten.
Het schreeuwerige brrrrrrrrrrroemmmmmmmmm, brrrrrrrrrrrroemmmmmmmmm, brrrrrrrrrrroemmmmmmm, alsmede evenzo irritante hhhhhungggggggg, hhhhhungggggg, hhhhhunggggggg, waren op hoogtij dagen niet van de lucht. Integendeel.

Onuitputtelijk en met een volume dat zijn weerga niet kende...
We blèrden en hungden wat af in die dagen, tot grote ergenis van omwonenden, die dan ook met geijkte regelmaat ons het verzoek deden doen toekomen of we niet een poosje onze muilen konden houden.
Het "Hé joh, doe dat bij je moeder voor de deur." was dan ook een gevleugelde uitspraak.
Vooral de R(osariumlaan)-kant deed in deze nogal vaak van zich spreken, maar met alle respect, edoch 

  • a Ik vertoefde hier juist op dringend verzoek van mijn moeder 
  • b Een 500cc zonder geluid is geen 500cc maar een fiets en daar kan je toch echt niet de Grote Prijs van Oostenrijk mee winnen.
Desalniettemin beloofden we plechtig het verzoek in beraad te nemen en circa een maand later verstomde zowaar het verbale geweld der zware motoren.
De R-kant kon tevreden zijn.
Voortaan hielden wij onze muilen en presenteerden vol trots twee hevig rokende Solexen.

De tussen Claus en Beatrix gelegen Bernhardlaan ligt er verlaten bij als ik mijn min zes onderheven zintuigen over, alsmede langs het domein van de huidige asfaltgeneratie laat dwalen.
In gedachte verzonken staar ik naar het doodlopende gedeelte van de Beatrixlaan, alwaar de vooruitgang eind jaren zestig ongegeneerd de maagdelijkheid van Moeder Natuur doorbrak.
Bruut drong hij haar volbegroeide schede binnen, om zich vervolgens jarenlang op beestachtige wijze aan haar ranke, volgroeide lichaam te vergrijpen.
Pas na voltooiing van het standje Clausplantsoen draaide hij zich moe, edoch voldaan op zijn bezwete rug, haar ontzielde lichaam achterlatend als prooi voor het niets, geofferd aan Oranje.

Licht bevangen door vlagen van dat bekende "onbekende" gevoel betrad ik als voorouder van de huidige generatie de gewijde grond van het verloren continent. 
Sightseeing door vervlogen, dan wel voltooid verleden tijden.
Met name aan het Claus gedeelte kan ik luisterrijke herinneringen bewaren.
Waar thans een doorgang naar garageboxen is gelegen, prijkte ooit de boom der bomen. Een hoogbejaarde appel, die op gezette tijden tot gevechtsvliegtuig werd gebombardeerd van waaruit vijandelijke doelen door zwaar gewapende para-troepen werden besprongen.
Geen dag ging er voorbij of er bungelde wel iemand tussen hemel en aarde, die met een hartverscheurende kreet te kennen gaf dat het een allerminst geslaagde, alsmede volstrekt onvrijwillige buiklanding betrof.

Precies onder nummer twaalf was de ondergrondse gehuisvest. Een hut van meer dan riante afmetingen waar, binnen de fles zelfgemaakte dropwater van mond tot mond en de vieze boekjes van hand tot hand gingen.
Gestaag voortslenterend ontwaar ik ter hoogte van nummer zestien een putdeksel, die als een fantasieloze gedenksteen de plek markeert vanwaar je het landje in één oogopslag kon overzien.
Vanaf hier overzagen Winnetou en Old Shatterhand het Wilde Westen en hielden de verrichtingen van vijandelijke Commanche nauwlettend in de gaten.
Hier stond ooit, te midden van zijn vrijbuiters - Robin Hood -, die met pijl en boog een waar terreur uitoefende op alles wat maar bewoog en sloeg Zorro Batman spontaan, alsmede vol overgave recht op z'n platte bek.
Op deze plek - waar eens een illuster gezelschap van twaalf jarigen, heimelijk verscholen achter dichte braamstruiken, kordaat, alsmede proestend hun eerste half zware verasten - verast een veertig jarige een zware van de weduwe export en overziet The Killing Fields van een verscholen continent.
Alle sporen zijn uitgewist.
Niets, is het pad dat naar gisteren leidt.

Een page terug.. Een page vooruit